Mijn dochter en ik zijn op jacht. We zoeken een vervolgopleiding en dat valt om de dooie donder niet mee. Het is te koud en we zijn te vroeg opgestaan. De trein brengt ons naar Eindhoven. Vanaf het station zoeken we met een toeristische omweg naar de school.
“Ik heb het koud”. “Ik vind dit saai en stom”. Ik stoot haar aan. “Hé, lekker ding, we zijn hier niet om te kijken wat er allemaal mis is. Kijk naar de dingen die je wél aanspreken.” Ik lijk ineens verdacht veel op mijn eigen moeder. Dochter moppert nog even voort over wat er niet deugt. Ik probeer het nog eens: “Begin een zin nou eens met … ik vind het wel….” Dit kan een hele lange dag worden.
Ze is stil en sjokt naast me. Dan begint ze een nieuwe zin. Ze neemt een aanloopje door even te zuchten: “Ik vind het wél….”. In haar pauze knik ik bemoedigend. “Ik vind het wél… een lelijk gebouw!” We geven elkaar een puberale duw en lopen lachend de school in. Het is een hele gezellige dag en we bezichtigen zelfs nog een tweede opleiding. In de trein terug blijkt dat we een hele waardevolle dag hebben gehad. Lachen doet wonderen.