Als het einde van een drukke week en een drukke dag samenvallen, dan knoei ik nog wel eens met de taal.
Vrijdagavond schuilden dochter en ik voor een fikse bui. Het hondenweer viel met spreekwoordelijke pijpenstelen met bakken uit de lucht. We overlegden over de kortste route naar het pannenkoekenhuis en dochter trok alvast haar capuchon over haar hoofd. Goed idee. Ik grabbelde wat bovenaan mijn rug, maar moest concluderen dat ik de verkeerde jas aan had. Sip zei ik: “Ik heb geen parachute”. Daar konden we om lachen.
Bij de pannenkoek dacht ik er even aan terug. Een parachute en een capuchon zitten in mijn brein in hetzelfde taal-laatje. Ze hebben ook nogal wat overeenkomsten. Drielettergrepig, met allebei zo’n sju-klank die je niet zoveel hoort in het Nederlands. Maar ook qua betekenis passen ze in hetzelfde laatje. Ze hebben allebei een beschermende functie. De ene tegen de regen, de ander tegen te pletter. Als je een beetje je best zou doen kun je in de vorm van een parachute zelfs een hele grote capuchon zien, toch? Als ik woorden verkeerd gebruik zijn het vaak woorden die bij elkaar in hetzelfde laatje in mijn brein zitten. Ik zal niet gauw zeggen dat ik geen tekenpapier, paardenbloem of chocoladetaartje heb als ik mijn capuchon mis.
Paraplu zit ook bij parachute in het laatje. Logisch. Moet ik, de volgende keer, alvast thuis bedenken.