Lang geleden werkte ik aan de telefoon bij een bank. Op een dag sprak ik een klant. Om zeker te weten dat de gegevens klopten bij de persoon aan de lijn, verifieerde ik de naam. “Bouwer” klonk het donker en rauw. Ik zag een bouwer voor me. Een stevige vent, gebruind, geen woorden maar daden. Hij had vast net wat balken getild, beton gestort én iets stevig vastgedraaid. Dat kón je gewoon horen. “Dank u wel meneer Bouwer, ik zal…”. Verder kwam ik niet. “MevrOUW Bouwer!” klonk het kwaad. Auw, fout, mis, help. Ik bood mijn excuses aan. Dat had niet mogen gebeuren. Ik had haar voor een hem aangehoord. “En dat is níet de eerste keer dat jullie je vergissen!” Vergissen klonk honend. Het kwam niet meer goed tussen mij en mevrouw Bouwer.
Later dacht ik er over na. Mevrouw Bouwer had onmiskenbaar een zware stem. Donker en stoer. Dat zou ze zelf toch ook wel weten? Ik schaamde me voor de misser. Maar hoe had ik het kunnen voorkomen? Misschien zou het schelen als mevrouw Bouwer de volgende keer zou benoemen dat ze een mevrouw was. Dat ze de volgende keer zou zeggen: “U spreekt met mevrouw Bouwer” in plaats van enkel haar achternaam. Gewoon om misverstanden te voorkomen. Misschien is het ook lastig om aan te denken zo tussen de balken en het beton terwijl je net iets moet vastdraaien.