Ik zie hem geregeld, hij mij nooit. Zijn ogen weigeren dienst, zegt hij. “Zeg mij nou toch eens waar je vandaan komt”. Ik wil antwoorden, maar hij is me voor. “Ik dacht Polen, maar mijn vrouw zit op Oostenrijk”. Even denk ik dat hij thuis een wedje heeft lopen. “Als je uit de Achterhoek zou komen, had ik het meteen herkend” gaat hij verder. Ik kom er niet tussen. “Bij mij denken ze altijd dat ik uit Duitsland kom, maar ik spreek ook goed Engels, hoor”. Ik wacht nog even op mijn beurt.
En dan mag ik. Hij krijgt de korte versie. “Ik ben ziek geweest en heb opnieuw moeten leren spreken”. Ik zie hem ineen duiken. “Goed dat u het vraagt, hoor” probeer ik hem gerust te stellen. “Als ik dát had gedacht, had ik het nóóit gevraagd”, verontschuldigt hij zich. “Sorry, ik wil geen oude pijn oprakelen”.
Er is geen oude pijn en ik vind het oprecht geen probleem. Maar hoe ik hem ook probeer gerust te stellen, hij loopt minder rechtop dan toen hij binnenkwam. Terug naar huis. Daar zal hij vast vertellen dat hij de weddenschap zwaar verloren heeft.