Columns

De bloemetjes

Als ik alleen ben heb ik geen communicatieve beperking en dus ben ik best graag alleen. Zo simpel is het, de voedingsbodem voor het sociaal isolement. En voordat je er erg in hebt zit je eenzaam te verpieteren.

Ik heb mijzelf nog niet kunnen betrappen op een leven als verlepte petunia achter de geraniums. Mijn persoonlijke omstandigheden (relatief jong met jonge kinderen) hebben mij jaren gedwongen tot contact met de buitenwereld. Anders had ik vast wél als een treurige begonia op de vensterbank kunnen eindigen. Maar die ‘gedwongen contacten’ worden steeds minder. Mijn kinderen worden steeds zelfstandiger. Ze regelen hun eigen afspraken. Vooralsnog is er evenwicht tussen contactloos en contactrijk. Ik ontmoet nieuwe mensen, er groeien zelfs nieuwe vriendschappen. Ik maak praatjes met onbekenden die soms zelfs uitgroeien tot echte conversaties.

Maar soms is het te stil. Te rustig, teveel alleen. Dan haal ik diep adem en ga. Ik moet nu zelf de bloemetjes buiten zetten.

Ik wil een monster

Als mensen zeggen dat ze niet kunnen zingen bedoelen ze meestal dat ze niet ‘goed genoeg’ kunnen zingen. Volgens hun eigen maatstaven. Niet mooi genoeg. Maar Vader Jacob kunnen ze wel uitzingen. Op toon, soms zelfs zuiver. Als ze de schroom hebben overwonnen.

Kan ik zingen? Laat ik daar eerlijk over zijn en niet vals bescheiden. Adele zal mij niet bovenaan haar lijstje zetten voor een duet. Ik kom in de knoei met tempo en articulatie. Met toon en ritme. Het gaat te hard. Nee, er is geen jury die mij naar een volgende ronde zal helpen.

Vorige week was ik bij mijn innemende buurmeisje. We haalden Ernie & Bert klassiekers op. En ineens hoorde ik mezelf zingen “Ik wil een monster voor elke dag, ja. Ik wil een monster als kameraad”. Beetje langzaam (in een slepende jazz-uitvoering) maar herkenbaar, met plezier en zonder schroom. Dus ik kan zingen, op Sesamstraat-niveau. Als de grote mensen niet luisteren.

Spijt

Als logopedist heb ik vroeger de impact van een communicatie-euvel onderschat. Zwaar onderschat. De manier waarop je communiceert is een wezenlijk onderdeel van je identiteit. Hoe je door anderen gezien, benaderd wordt. Hoe je jezelf ziet. Het is verbonden met alle aspecten van het leven. Je relaties, contacten, je zelfstandigheid. Het uiten van je emoties, het delen van gedachten of gevoelens. In die zin is het een hele andere beperking dan bijvoorbeeld een ‘moeilijk loopje’ of een ‘lamme arm’.

Als logopediste (eind vorige eeuw) bekeek ik een communicatieprobleem vooral van de technische kant. Er was iets mis met de stem, articulatie, intonatie, ademhaling of zoiets. En de oplossing was vaak net zo technisch. Ademhalingstechnieken, articulatieoefeningen, glijtonen. Het meest wezenlijke onderdeel, echt contact met je medemens, ik had daarin weinig te bieden. Ik had er geen kaas van gegeten en geloofde oprecht dat ik, door mensen de technische kant te leren, genoeg deed. Dat spijt mij. Dat was niet goed genoeg.

Er is geen fantastische logopedist verloren gegaan.

Ambulance

Op een vrijdagmiddag werd Lea (dame op leeftijd) door het ziekenhuis naar huis gestuurd. Ze was die ochtend met de bus naar het ziekenhuis gegaan omdat ze plots was overvallen door hevige pijn aan haar heup. Ze was niet gevallen, had zich niet gestoten. Op de röntgenfoto leek niets te zien. Eenmaal thuis belde de arts om te melden dat, na grondige inspectie van de foto, de heup tóch gebroken bleek. Ze moest maar een ambulance regelen om haar alsnog naar het ziekenhuis te laten vervoeren. Lea, kermend van de pijn, was wanhopig. Ik ging dus, voor haar, de huisarts bellen. Maar…vlek op vlek op vlek op vlek in het kwadraat.

  • Huisarts en ik waren onbekenden voor elkaar;
  • Telefoon als medium;
  • Ik spreek anders;
  • Ik zat in de kamer met een huilende Lea en haar wanhopige echtgenoot;
  • Vreemd verhaal;
  • Ik kon vragen als “Waarom heeft het ziekenhuis zelf geen ambulance geregeld? Hoe is die breuk ontstaan?” niet beantwoorden;
  • Ik was te druk met het brengen van het ‘verhaal’ en had mijn focus onvoldoende bij mijn gesprekspartner.

De huisarts, die ongetwijfeld ook aan zijn weekend toe was, kon er geen chocola van maken. Hij kwam op huisbezoek en bedacht dat Lea, met een doosje paracetamol, tot na het weekend kon wachten. En wat ik ook zei, daar was geen verandering in te brengen.

Die avond liep alles uit de hand. Lea was niet alleen boos, bang en verdrietig, ze had veel pijn. Ze kon, ook met hulp, niet bij het toilet komen, laat staan in haar bed. Ik belde, vanuit mijn eigen huis, de huisartsenpost. Ik had het verhaal met pen en papier teruggebracht tot de kern. In ‘Het Systeem’ zag de medewerkster dat de huisarts was geweest en dat de situatie tot na het weekend kon wachten. Maar ik trof een medewerkster die héél goed vragen kon stellen én kon luisteren. Ik probeerde zo min mogelijk ruis toe te voegen. Liet haar het gesprek leiden, hield me strak bij de feiten. Ik maakte aantekeningen en zij ook. Ik bleef overdreven netjes, tikje nederig, maar met mijn doel (ambulance) voor ogen. Ze stelde het hele gesprek gesloten vragen en liet zich niet afleiden door het verhaal of mijn gespreksvaardigheden. Ze overlegde met een arts en liet een ambulance komen. Lea werd de volgende dag succesvol geopereerd.

De Duitser

Ik kom een oudere mevrouw halen voor een handwerkuurtje. We kennen elkaar nog niet en ik geef haar een hand. Ik tover een vriendelijke blik op mijn gezicht en stel me voor. Ze kijkt boos. “Ben jij een Duitser?”, vraagt ze achterdochtig. Ik ontken en vraag haar naar haar breiwerk. “Nee, zeg eens eerlijk, jij bent een Duitser, waar of niet?” herhaalt ze. Dat had ik even niet goed ingeschat. Dit is belangrijk voor haar.  Ze is geenszins van plan met mij mee te gaan. “Je klinkt als een Duitser”.

Aha! Er is, op basis van mijn spraak, wel eens gedacht dat ik dronken was, dat ik een verdoving bij de tandarts had gekregen, dat ik doof was. Ik ben nog niet eerder voor een Duitser aangezien. Hoe moet ik haar overtuigen dat ik niet de vijand ben. Ik geef haar een compliment: “U had snel door dat ik een beetje anders klink! Klopt! Ik was vroeger écht niet goed in Duits. Ik ben een echte Nimweegse, hoor!” En dan is het goed. De angel is eruit.

Breiwerk mee. Insteken, omslaan, doorhalen en je niet uit het veld laten slaan.

De schipper, de beeldhouwer en de muts

“Kijk eens, zelf gemaakt!” Een vriendin laat me een foto op haar telefoon zien. Ze staat er zelf op met een muts op haar hoofd. Een zelfgemaakte prachtige muts met een ingenieus ingebreid hert. Ze swipt door haar foto’s zodat ik de muts van alle kanten kan bekijken.

“Ik zoek alleen nog een beter model,” lacht ze. Ik staar naar buiten en denk aan de kop van een oude schipper vol groeven en lijnen. De muts zou prachtig uitkomen op zo’n getekend gezicht. Terwijl ik in gedachte al zoek naar een beeldhouwer die een mooi model zou kunnen maken zeg ik peinzend: “Je zou eigenlijk een mooie kop moeten hebben.”

Ze giert het uit. “En bedankt!”

Shit, ik heb haar niet meegenomen in mijn gedachten langs de schipper en de beeldhouwer. Zij denkt dat het over haar ‘kop’ gaat. Ik lach hard mee en verontschuldig me in 12 talen. Ze weet wie het zegt.

Tjolk Hekking

Als je 40+ bent herinner je je vast ‘wethouder Hekking‘ uit het mooie plaatsje Juinen. Tjolk Hekking was één van de typetjes van Van Kooten en De Bie in de jaren ’80 en ’90. Juinen bestaat niet, de opdringerige wethouder en welbespraakte burgemeester evenmin. Toch komt betweter Hekking regelmatig ter sprake. We delen namelijk onze achternaam! “Ben je familie van de wethouder?” hoor ik vaak. Ik heb een portret van hem op ons toilet gehangen. Hij heeft het namelijk verder geschopt dan de meesten in onze familie. Ruim 15 jaar op de beeldbuis! Tjolk Hekking stond graag op de voorgrond, wilde graag gezien worden, gehoord ook. En hoewel hij een hoogst irritant mannetje was, herken ik dat wel. Familietrekje.

Wijsje van de FliereFluiter

In de Volkskrant van 14 maart 2019 staat een interessant stuk van Maarten Keulemans. Hij bericht over een onderzoek waaruit zou blijken dat onze voorvaderen de /f/, /v/ en /w/ klanken niet zouden kunnen uitspreken. Zo’n tienduizend jaar geleden sleten de boventanden af, door een ander eetpatroon en het feit dat men zijn gebit als gereedschap (werktuig, keukengerei) gebruikte. Schuif je onderkaak naar voren en probeer maar: Het wijsje van de flierefluiter was vrolijk en fris.

Dat moderne mensen de klanken wél kunnen uitspreken, komt doordat we een lichte overbeet hebben en onze voortanden iets naar voren staan. Daardoor kunnen we onze onderlip makkelijk tegen de boventanden doen en de subtiele lipklanken voortbrengen die dan ontstaan: f, v, w.

Zoals vaker zetten andere onderzoekers vraagtekens bij deze nieuwe inzichten. Mij klinkt het heel logisch in de oren. Tienduizend jaar geleden had iedereen een spraakgebrek! Nee, zonder gekheid… als vrijwel iedereen die klanken niet kan maken… dan is het geen gebrek. Dan is dát het ‘normaal’. Ijsje voor de liereluiter!

Testje

Waar leer je écht autorijden?

  1. Op je zolderkamer met je neus in het theorieboek en een game
  2. Op de weg

Waar leer je écht koken?

  1. Tussen prachtige kookboeken en met 24kitchen
  2. Achter het fornuis

Hoe leer je écht Spaans?

  1. Met google translate, een woordenboek en oefeningen
  2. Op een Spaans strand met je eerste grote liefde

Waar leer je écht communiceren?

  1. In een kamertje met de perfecte gesprekspartner die je vertelt wat je moet doen
  2. In gesprek op straat, aan tafel, in de winkel, aan de telefoon, in de trein, met alledaagse gesprekspartners

Aanvaarden

Het leek mij heel lang onmogelijk om mijn ‘spraakgebrek’ (dysartrie) ooit te kunnen accepteren.

  • Hoe moet dat, accepteren?
  • Wat moet ik daarvoor doen of laten?
  • Wat is dat eigenlijk, accepteren?
  • Hoe accepteer je wat onacceptabel is?
  • Pakken van je verlies?
  • Een ‘plekje’ geven?
  • Hoe dan?

Volgens van Dale moeten we het zoeken in: aannemen, aanvaarden, als onvermijdelijk, vergeeflijk, bevredigend aanvaarden. Voor mij is niet-accepteren: het bezig zijn met zaken die ik niet kan veranderen. Leven als slachtoffer van het leven. Angst om grenzen te verkennen. Passief en moedeloos.

De weg naar wél-accepteren is: het bezig zijn met zaken waar ik wél invloed op heb, tot er een acceptabele situatie is ontstaan. Net zolang leren (ervaringen verzamelen, ondernemend leven) tot mijn leven weer waardevol en menswaardig is. Accepteren is voor mij geen passief eindstation, maar een werkwoord. Een verdomd-hard-werken-woord.

Alleen in een acceptabel leven is accepteren bereikbaar. Een acceptabele situatie betekent overigens niet dat je krijgt wat je wilt. Een acceptabele situatie is leefbaar, menswaardig én imperfect. Tot die tijd valt er niks te accepteren.