Columns

BSN

Hersenletsel maakt meer kapot dan je lief is. Maar bij iedereen lijkt er wel iets anders verloren te gaan. Mo verliest de controle over een arm en been, Marlies is een deel van haar zicht kwijt en het vermogen om initiatief te nemen. Je kunt het zo gek niet bedenken of het kan stuk. Wat vaak voorkomt is dat hersenletsel het leven in tweeën splijt. In een periode vóór en een periode erna. En soms is de persoon vóór het hersenletsel een ander dan de persoon erna.

Ik ben ook iemand anders geworden. Eigenlijk is alleen mijn BSN hetzelfde gebleven. Niet alleen mijn lichaam functioneert anders, mijn karakter is ook veranderd. Ik waai niet meer met alle winden mee. Ben eerlijker en minder tactisch geworden. Minder bang voor onnozele zaken, banger voor de wezenlijke. Korter door de bocht, minder makkelijk. Zelfs meningen en overtuigingen zijn radicaal omgedraaid. Ik vind mijzelf een ‘beter’ mens geworden. Meer mijzelf dan ik was. Maar dat is niet iedereen met me eens.

Omdat ik een meisje ben?

Zo’n 8 jaar geleden belde ik eens met de Spoorwegen voor telefonisch reisadvies. Ik weet niet of deze service nog bestaat, ik heb nadien nooit meer gebeld. “Wat is uw vertrekpunt?” vroeg de computer. Zo duidelijk mogelijk articuleerde ik: “Nijmegen”. “Uw vertrekpunt is Nijmegen, is dit juist (?), toets 1”. Tot zover; kat in het bakkie.

“Wat is uw bestemming?” vroeg de stem. “Vierlingsbeek” antwoordde ik met frisse moed. “Uw bestemming is Abcoude, is dit juist (?), toets 1. Abcoude lijkt niet op Vierlingsbeek! Snel drukte ik 2 en herhaalde Vierlingsbeek. “Uw bestemming is Ede-Wageningen….” Sakkerlootje, dat is niet eens de goede kant op. Ik herhaalde mijn bestemming meerdere keren en kon reisadvies krijgen voor heel Nederland, met uitzondering van Vierlingsbeek.

Jaren heb ik gedacht dat dat door mijn spraak kwam. En dat kan natuurlijk zo zijn, maar… het kan ook doodgewoon zijn omdat ik een meisje ben. Stond in de krant van 29 maart 2019.

Software voor stemherkenning wordt getraind met behulp van een grote database van stemopnames. Die wordt gedomineerd door mannelijke stemmen. Het gevolg laat zich raden. In 2016 stelde taalonderzoeker Rachael Tatman vast dat Googles stemherkenningssoftware 70 procent beter is het in begrijpen van mannenstemmen dan van vrouwenstemmen. Verstaat uw navigatiesysteem u niet? Probeer het eens met een lagere stem.

Misschien toch nog maar eens proberen?

Snap

Dat is toch even een dingetje. Toegeven dat je niet meer alles begrijpt zoals je dat vroeger begrijpen kon. Er schuilt natuurlijk ook een behoorlijk gevaar in. Wordt ze net weer voor vol aangezien, blijkt ze toch een klap van de molen te hebben gehad.

Mijn begrip kende vroeger natuurlijk ook haar beperkingen. Ik begreep niet alles, maar ik was er stellig van overtuigd dat ik alles zou kunnen snappen als ik daar oprecht mijn best voor zou doen. Onzin, weet ik nu. Dat kan ik nu niet en dat kon ik toen ook niet. Geef ook maar toe… Kijkend naar de super bloedmaan of stromend water op Mars, denkend aan de zin van het leven of het bankensysteem. Het blijkt toch keer op keer dat we er uiteindelijk allemaal geen bal van snappen. Ons past slechts nederige verwondering.

Maar er is iets heel eenvoudigs in onze taal dat ik werkelijk niet meer vatten kan. Ik kan werkelijk niet meer ontdekken wat de eigenlijke boodschap is bij dubbele ontkenningen en tegenstrijdigheden. Zelfs niet als ik maximaal mijn best doe! Of frietjes met zonder mayonaise nou wel of niet zo’n kledder saus behoeven (met met of zonder met?). Getuigt het van respect als iets disrespectloos is? Is het acceptabel als iets niet onacceptabel is? Ik zal je nog een aantal voorbeelden geven:

nooit niet gedaan…., verboden om geen…, voorkomen dat niet…., nooit niks…, etc

Ik kan in mijn hoofd van min keer min simpelweg geen plus meer maken. Taalkundig verdienen dit soort zinsneden trouwens ook al nooit geen schoonheidsprijs. Dus verzoek ik u allen hierbij vriendelijk doch dringend om niet te vermijden dat er nooit nog geen dingen niet dubbel gezegd worden. Waarvoor, mede namens mijn brein en mijn humeur, nogmaals geen dank!

Slecht nieuws

Ooit is met mij een heel goed slecht-nieuws gesprek gevoerd. Het was de dag dat ik hoorde dat ik kanker had. Ik denk vaak terug aan dat gesprek. Niet met buikpijn, maar aan de schoonheid ervan. Om te begrijpen wat ik bedoel moeten we het gesprek uit elkaar halen.

Het Gesprek (+) en de Boodschap(-).

Ik denk dat de arts die verdeling ook had gemaakt. Zij was niet verantwoordelijk voor de Boodschap. Voor het gesprek nam zij volledig de verantwoordelijkheid. We moesten wachten in een kamertje zonder daglicht. Het duurde een tijdje. Omdat we het onheil voelden naderen duurde het in onze beleving veel te lang. De dokter kwam binnen met een verpleegkundige. Ze bood haar excuses aan voor het wachten. “Ik neem voor iedereen de tijd die nodig is” sprak ze. Daarmee werd de haast die vaak in de spreekkamer hangt onmiddellijk verdreven. We zaten dicht bij elkaar. In mijn herinnering zie ik geen computer op tafel staan. Ze bracht, volgens het boekje, de Boodschap. Eerlijk, rechtstreeks, duidelijk. Niet verholen in mooie verzachtende woorden. Er werd gesproken, maar daar kan ik mij inhoudelijk weinig van herinneren. Denken stopte. Tot het moment dat de dokter haar hand op mijn onderarm legde. “Er is werk te doen” zei ze. Of het door haar aanraking of haar woorden kwam weet ik niet. Maar ineens kreeg de Boodschap een kader waarmee ik iets kon. Er was werk aan de winkel. Ik kon weer luisteren en meedenken. Begrijpen en beslissen.

Voordat de dokter de kamer verliet gaf ik haar een hand. “Bedankt dat u het mij op deze manier vertelde”.

Prettig weekend!

Op de markt staan twee mensen in een kraam. Een man en een vrouw. Hij lijkt twee keer zo oud als zij. Vader en dochter, man met jonge vrouw, gewoon collega’s? Laten we denken dat het vader en dochter zijn. Het is druk aan de andere kant van de kraam vol groenten en fruit. Ik belief enkel komkommers, dus ik heb even de tijd om het geheel te beschouwen. Een oude mevrouw rekent af.

Dochter: ‘Fijn weekend!’

Vader: ‘Hetzelfde, u ook!’

Huh, wat gebeurt hier? De marktkooplui wensen elkáár een goed weekend! Zouden ze het door hebben? Bij de volgende klant herhaalt het ritueel zich. Deze klant mompelt een ‘Bedankt’ en verdwijnt richting bloemen of kibbeling. Dan ben ik aan de beurt. En terwijl ik de komkommers mijn tas in laat glijden wenst het duo elkaar weer een prettig weekend. Ik lach hardop. “Jullie wensen elkáár een goed weekend”, lach ik. ‘Tja’ zegt de man met een knipoog, “Iemand moet het doen”. Ik loop verder. Daar hangt een poster: #doeslief. Iemand moet het doen.

Gênant

Onlangs was ik als ‘patiënt’ aanwezig bij een les neurorevalidatie voor studenten fysiotherapie, logopedie, ergotherapie en verpleegkunde. Ik vertelde m’n verhaal, beantwoorde vragen. De studenten mochten onderdelen van de therapie op mij oefenen. Er werden vragen gesteld, ik moest oefeningetjes doen en kleine testjes. Ik schaam mij niet als ik niet ‘perfect’ presteer. Ik hoop dat ze me de dingen laten doen die niet goed gaan. Dan valt er ook iets te observeren. Daar kunnen ze van leren. Zonder gêne verslik ik me dus in een moeilijke articulatieopdracht. Vol overgave ben ik mijn imperfecte ik.

Maar toch had ik het even benauwd. Waarom geneer ik me voor heel veel niet en voor sommige dingen wel? Wat als die studenten fysiotherapie ineens mij benen willen bevoelen of zien? Poeh, zucht… ze lieten mijn benen ongemoeid. Nee, de volgende keer zorg ik ervoor dat ik sokken zonder gat aanheb en dat mijn benen glad geschoren zijn.

Jemo eth etander slezen

Vanmorgen kreeg ik een briefje van mijn jongste dochter. Ik lag nog in bed en ze kroop gezellig naast mij. “Lees dan” sommeerde ze mij ongeduldig. -Jemo eth etander slezen- las ik langzaam. Israelisch? Een geheimzinnige toverspreuk? Nu kan ik ‘s morgens zelden ergens chocola van maken, maar dit ging me boven m’n pet. “Je moet het anders lezen!” drong ze aan. Ik deed nog een poging. Ze gierde het uit. Ze pakte een pen en schreef hetzelfde nog een keer. Alleen liet ze de spaties weg.

Jemoethetanderslezen

Geniaal! Nu kon ik het prima ontcijferen! “Mam, soms maakt het uit hoe je ergens naar kijkt.” Bijna begon ik een filosofische inslag te vermoeden bij mijn nageslacht. Waar komt al die wijsheid vandaan? “Zegt Mees Kees”, stelde ze me gerust. Mees Kees is een wijs man.

Herkauwer

Op weg naar school kwamen wij langs een bakkerij. Iedere dag. Mijn zusje en ik. Het zaakje was op sterven na failliet. Dat zag je aan alles. De scheuren in de bruine tegels en de omgekeerde vliegen in de etalage. Maar je zag het vooral aan het grauwe gezicht van de oude vrouw achter het karig assortiment. Ook wij gingen nooit naar binnen. Wij bleven staan bij de rode kauwgomballenautomaat die buiten hing. Er moest een dubbeltje in. Draaien. Kauwgombal.

Op een dag speelden we thuis bingo. Bingokaarten, balletjes en een enorme zak met kleine glimmende rode fiches. Ik keek door een fiche en zag mijn rode zus. Zij zag mij ook, rood. Zonder dat we iets afspraken borgen we het spel op en gingen we buiten fietsen. De zak fiches mocht mee. Rechte lijn naar de bakker. Een fiche in de automaat, draaien…. kauwgombal. We draaiden alle fiches erdoorheen en vulden het zakje met de kauwgomballen. Dit was een fantastische ruil. De volgende dag was de automaat weg en waren de bruine luxaflex van de bakker voor altijd dicht. We waren teleurgesteld, maar herkauwden ook tevreden onze actie van de vorige dag. We hadden nog net op tijd alle kauwgomballen bemachtigd.

Mijn zus en ik houden nogal van kauwen. Als je kaken malen, malen je hersens niet. Sinds die hersenbeschadiging heb ik moeite met kauwen. Ik bijt veel en vaak op mijn wangen en tong. Veel te hard ook. Die gaan daardoor kapot en worden dik. En hoe dikker ze zijn, hoe eerder ik er weer op bijt. Een vicieuze cirkel. Als ik mij voldoende kan concentreren en mijn hoofd recht blijft, dan gaat het meestal goed. Als mij de tranen weer eens in de ogen springen omdat ik in mezelf hap, dan denk ik aan de grauwe bakkersvrouw. Gerechtigheid.

Dysdiadochoki…watte?

Diadochokinese is het vermogen om snelle tegengestelde bewegingen uit te voeren. Zet je er -dys- voor dan heb je dus Dysdiadochokinese en dan kan je dat niet meer. Als ik met mijn handen een fictieve lamp indraai dan kan mijn rechterhand dat veel beter dan mijn linker. Links is traag en slordig, waardoor de beweging meer wegheeft van de eerste voorzichtige zwaai van een dreumes.

Met een oud eenvoudig logopedisch onderzoek kun je vaststellen of dit probleem zich ook voordoet bij het spreken. Herhaal zo snel mogelijk /pataka/ op één adembeweging. De /pa/ maak je met je lippen, de /ta/ met je tongpunt en de /ka/ met het achterste van je tong. Je wisselt dus verschillende bewegingen af.

Snelle afwisseling leidt bij mij tot geknoei. Deze dysdiadochokinese zie ik als de basis van al mijn zichtbare mankementjes. Ik zie dat terug in mijn lopen, de coördinatie van armen en handen en dus ook in mijn spraak. Het komt allemaal op hetzelfde neer. Logisch ook, de schade zit in mijn kleine hersenen; het coördinatiecentrum. Af en toe oefen ik met tongbrekers. Sluwe Sjaantje… en de kat krabt… Voor de lol.

Maar je kunt natuurlijk ook oefenen met: dysdiadochokinese, dysdiadochokinese, dysdiadochokinese, etc…

Statisticus of medicus

Ik spreek een beetje anders. Soms is dat jammer, maar vaker is dat geen probleem. Het best verlopen conversaties met de volgende ‘groepen’ mensen:

  • Mensen die het Nederlands niet als moedertaal hebben;
  • Mensen die met twee vingers in de neus de universiteit hebben doorlopen in een exacte wetenschap. Mensen die blij worden van statistiek of juridische vraagstukken. De snuggere, concreet-denkenden.

Dat conversaties met de eerste groep prettig verlopen voelt heel logisch. Als je beide een beperking in de communicatie hebt, dan kun je die euvels als het ware tegen elkaar wegstrepen. Maar toch is het fascinerend! Waarom zou een gesprek met die láátste groep beter verlopen? Even had ik de illusie dat ik met die groep het best kon levelen. Dat is het niet. Het ligt niet bij mij, het ligt bij hen. Kunnen zij beter communiceren dan anderen? Volgens mij ook niet. Als we kijken naar het lijstje van groepen waarmee het voor mij minder makkelijk communiceren is, dan kom ik wel tot een verklaring. Moeizame conversaties heb ik met:

  • Mensen met een voorliefde voor uiterlijk vertoon of status;
  • Medici, zorg- en hulpverleners.

Als ik uit beide rijtjes de laatste groepen naast elkaar zet zie ik een verklaring. De medicus is gewend om te observeren en te interpreteren. Zij halen (ook in hun vrije tijd!) veel informatie uit de non-verbale signalen en zij laten de ruis toe in onze conversatie. De statisticus richt zich in de communicatie volgens mij veel meer op de concrete boodschap. Het lijkt erop dat voor hen de inhoud van een gesprek zwaarder weegt voor de interpretatie daarvan. Heel zwart -wit gesteld zie ik de volgende tweedeling:

Medicus: Gericht op het geheel (verbaal en non-verbaal, vorm en inhoud), waardoor de ruis een rol speelt.

Statisticus: Gericht op de inhoud (de talige boodschap) waardoor de ruis een kleinere rol speelt.

Het best lopen conversaties met mensen die ik oprecht wil begrijpen en die mij oprecht willen begrijpen. Als we de verbinding zoeken en die ook vinden. En dan maakt het statistisch gezien niet uit als je medicus bent.

Ps. kies altijd zelf of je in een hokje wilt zitten.