Zuid-Korea

Wat ben ik blij dat ik vandaag niet in Zuid-Korea woon. Daar zijn diverse redenen voor, maar ik heb me deze zomer eens verdiept in de Zuid-Koreaanse communicatie. Ik las ergens (ik weet niet meer precies in welk boek in ons vakantiehuisje) dat je daar maar beter niets gaat navragen. Stel… een ober legt aan je tafeltje uit welke vis er op je bord ligt. Dan is het niet de bedoeling dat je nog even doorvraagt waar die vis gevangen is. Doorvragen is een belediging, omdat je daarmee eigenlijk zegt dat de ober het niet goed heeft uitgelegd. Ook met een toevallige aanraking kan je de ander tot op het bot krenken. Oogcontact, doe maar niet teveel en pas je een beetje aan de status van je gesprekspartner aan. Nee zeggen? Ik wil dat natuurlijk niet afwijzen, maar misschien kun je het beter verpakken tot het een ja lijkt. Het is zeer belangrijk om de sfeer in een gesprek goed te houden.

Een bezoek aan Zuid-Korea zou voor mij een krampachtige communicatie-omslag betekenen. Het maakt me wel nieuwsgierig, maar vandaag ben ik blij dat ik er niet woon.

Vanmorgen sprak ik, voor de supermarkt, iemand uit de buurt. We keuvelden wat en plotseling trok ze me naar zich toe. Een klinkende klapzoen kletste op mijn wang. “Bedankt voor je boek. Dat wilde ik je al steeds zeggen. Ik heb het gelezen en ga het gebruiken op mijn werk. Ik ga dat stukje aan mijn studenten voorlezen over die man met Parkinson. Ik vond het zo herkenbaar”. Een beetje blij-verlegen liep ik naar huis. Dat doen ze vast niet in Zuid-Korea… klinkende klapzoenen op straat uitdelen.

Oorbellen

Het was de zaterdagochtend. Dat weet ik nog precies omdat ik op die eerste dag leerde dat de derde douche een mager lauw pisstraaltje geeft. In het tweede hokje friste een moeder haar kind op. “Mama, waarom doe je nooit die oorbellen aan die je van mij hebt gekregen? Vind je ze niet mooi?” De moeder verzekerde haar kind dat het haar lievelingsoorbellen waren, maar hij (of zij, kinderen van een jaar of vijf klinken nog zo heerlijk onzijdig) gaf niet op. “Heb je ze wel eens aangedaan naar je werk?” “Jaaaa, natuurlijk,” verzekerde ze haar kind. Hij ging nog even door: “Als jij ze nooit aandoet, denk ik dat je ze niet mooi vindt”. Daar had het kind een puntje, vond ik. “Dat is niet lief van jou dat ik dat nu denk”, klonk het nu beschuldigend. De moeder mompelde nog wat over zuinig op zijn en na de vakantie en wilde via meertje, zwemmen en marshmallows naar een nieuw gespreksonderwerp. “Wat zeiden ze dan op je werk, over de oorbellen” ging het drammertje verder. En toen klonk er een gil. “Niet bij de sensor afdrogen!!!” De douche was weer aangesprongen en had hun handdoek doorweekt. Ze lachten er samen om.

Ik was zo benieuwd wat de collega’s van de oorbellen hadden gevonden, maar kreeg geen antwoord meer. Ik was hen dankbaar voor de wijze les: niet bij de sensor afdrogen. In de dagen daarna leerde ik nog dat je een shampoofles goed moet dichtdoen en dat je schoon ondergoed moet meenemen. Het werd volkomen onbelangrijk op welke dag dat was.

Boerka

We mogen niet meer met gezichtsbedekking in de trein, het ziekenhuis of in de schoolbanken. Ik vind het een boeiende en ingewikkelde kwestie. Vanuit communicatief oogpunt kan ik onmogelijk een voorstander van gezichtsbedekking zijn. Ik zoek nog naar mijn gefundeerde mening en dus keek ik gisteravond naar de uitzending van Jinek.

Aan tafel zat Tamara Youssef. Zij draagt een niqab (dan zie je wel de ogen) en vertelde over wat dat voor haar betekent en over de reacties die ze krijgt. Ik heb nog nooit gesproken met iemand met een boerka of niqab. Dat is jammer, want ik zou wel willen begrijpen hoe dat is. Eva vroeg naar het waarom en Tamara beschreef het als een bijzondere ervaring, mooi, spiritueel, een verlichting.

Eva had wat mij betreft nog even mogen doorvragen. Misschien hadden ze samen een metafoor kunnen vinden waardoor ik, als kijker, mij daar iets bij kon voorstellen. Kijkend naar haar mooie ogen en luisterend naar haar warme stem merk ik hoezeer ik de nonverbale communicatie van Tamara mis. Ze vertelt dat ze 22 jaar oud was in 2012 . Meteen slaan mijn hersenen haar op in het hokje bij de late twintigers. Ze heeft een Egyptische vader. Poef… meteen concludeert mijn brein dat ze waarschijnlijk donkere haren onder het bruine gewaad heeft verstopt. Ze is gescheiden en moeder. Plop… weer twee hokjes waar ze in past. Waar ben ik mee bezig? Misschien moet ik iets verder kijken?

Mijn probleem is geloof ik niet de niqab. Mijn probleem is dat ik in de knoei kom met mijn eigen hokjesgeest! Binnen een inclusieve samenleving is toch ook ruimte voor wie we niet begrijpen? Toch, Hekking!? Misschien zal ik nooit begrijpen hoe het is om gesluierd te leven en is het niet erg als ik dat niet snap.

Ik hoop Tamara ooit te ontmoeten. Ik hoop dat het haar goed gaat en dat niemand het in z’n hoofd haalt om haar tegen de grond te werken. Ik stel mijn oordeel voorlopig uit.

Klagen

Vandaag zal ik minder over het weer klagen dan gisteren. Dat is best bijzonder omdat de 30+ hier weer aangetikt gaat worden. Maar omdat verschillende hitterecords net gesneuveld zijn is een ‘gewone’ tropische dag nauwelijks het beklagen meer waard.

Eenmaal per week bezoek ik een mevrouw. Als ik haar vraag hoe het met haar gaat zegt ze steevast: “Ik zeg maar goed, ik mag niet klagen”. Vervolgens bespreken we de pijn in haar benen en haar verminderd zicht. Luid, vanwege haar verminderd gehoor. Ik ervaar onze praatjes over ongemakken niet als geklaag. Ze verstaat de kunst om haar pijn te delen. Delen, niets meer dan dat. Ze maakt me niet verantwoordelijk voor haar leed of het oplossen ervan. Ze vraagt me, zonder te benoemen, enkel naast haar te staan, met haar mee te leven. Niet om haar te ‘redden’ of met haar mee te lijden. Ze is niet boos, verongelijkt of gekwetst. Ze draagt haar lot en praat erover omdat de ongemakken haar dag bepalen.

Het is hier zo warm, ik word er chagrijnig van. “Ja hè, het is ook warm”.

Sssst

Er zijn kapperszaken waar je je in stilte kunt laten knippen. Een stilte-arrangement. Dat kan ook bij sommige schoonheidsspecialisten. Ook bij Uber schijn je op de site te kunnen aangeven of de chauffeur zijn zielenroerselen met je mag delen of zal zwijgen. Op de site durven mensen dat aan te geven (lees een hokje aanvinken), in het echt vragen klanten het niet.

Er zijn momenten dat ik stilte waardeer. Ik kan daar echt van genieten. Even alleen, met je gedachten. Maar, getverderrie, voor een ander bepalen of ie mag praten of niet… dat riekt niet fris. Is dat het nieuwe ‘klant is koning’?

Nooit heb ik een Uber besteld, ik ben een Uber-maagd. Maar stel dat ik mijn eerste ritje regel… ik beloof hierbij plechtig dat ik geen vinkje zal zetten. Als de bestuurder of ik enkel de auto willen horen dan komen wij daar samen uit. Dat weet ik zeker.

Ervoor gaan

Het is een groot misverstand dat je, als je ergens helemaal voor gaat, het maximale kunt bereiken. Dat is, los van de vraag wat het maximale is, volgens mij niet waar. Als je heel, heel, heel graag ‘gewoon’ gesprekken wil voeren met (of ondanks) een spraakgebrek, dan is het ‘heel graag willen’ belangrijk. Maar tegelijkertijd ook maar een heel klein stapje van de hele weg.

Als ik de Vijfde van Beethoven wil leren pianeren of de madeliefjessteek wil leren breien… Dan moet ik het echt willen om het te kunnen leren. En gaat dat dan lukken? Misschien. Maar misschien hangen zowel de piano als mijn breiwerk op een dag gemoedelijk te bungelen aan de wilgen. Ik hoop dat ik vol overgave aan de piano heb zitten ploeteren met mijn zelfgemaakte onvolmaakte nieuwe sokken aan in gerstekorrelsteek.

Keuvelen

Deze ga ik bewaren. Het magazine bij de Volkskrant van 20 juli 2019 gaat over het maken van praatjes. Het praatje lijkt te verdwijnen. Het is een beetje flauw om te zeggen, maar dat zag ik aankomen. Jij ook, denk ik.

Maar geen paniek, er zit in het bewaarexemplaar (wat een prachtig woord is dat toch) , een korte cursus keuvelen. Een stoomcursus smalltalk. Het is volgens de schrijver niet ingewikkeld. Je begint gewoon door een ‘lichtprikkelende stelling of mening te poneren’.

Ik lees het nog een keer. Een stelling of mening poneren die het gesprek fijnzinnig moet aanwakkeren? Tjeempie, ik denk dat mijn praatmaat lang en breed verdwenen is, voordat ik wat poneerwaardigs heb weten te bedenken. Hoe zit het met het non-verbale voorspel? Dat je toegankelijk bent voor contact en kijkt of de ander dat ook is? Ik lees het hele artikel en concludeer stomend dat het uitermate logisch is dat het ‘praatje’ uitsterft. Terecht… het praatje vereist bovenmenselijke vaardigheden!

Nee, alle gekheid op dat stokje. Volgens mij moeten we even terug naar de basis. Voor een praatje moet je niet bang zijn, goed kijken, geïnteresseerd zijn in de ander en het luchtig houden. Het is niet voor iedereen makkelijk, maar keuvelen nodeloos ingewikkeld maken lijkt me niet zinnig, Volkskrant. Of zou ik dat woord ‘stoomcursus’ niet goed begrepen hebben?

De eerste vraag

Ik heb een sollicitatiegesprek gevoerd. Hét gesprek der gesprekken. Voor het eerst voor het echie. Twee gesprekken waren het eigenlijk, met een ruime delegatie. De eerste vraag was er eentje om er een beetje in te komen. Dat kwam goed uit want daarmee kon ik de opgebouwde spanning zo langs de tafelpoot het tapijt in laten glijden.

“Hoe heb je je voorbereid op dit gesprek?” vroeg de vrouw aan mijn rechterkant. Ik stamelde iets over lezen, praten met mensen en filmpjes op Youtube. Dat was allemaal waar. Maar, als ik heel eerlijk ben, heb ik natuurlijk óók zitten googelen hoe je in vredesnaam een sollicitatiegesprek voert. Mijn laatste dateert tenslotte uit mijn vorig leven. Ik heb karaktereigenschappen zitten bedenken. En waarom ik geschikt zou zijn voor de functie, wat is mijn toegevoegde waarde. Mijn kleren heb ik zorgvuldig gekozen. Ik heb de knoflooksaus laten staan op de avond ervoor en ben rond tienen gaan liggen en heb er even van wakker gelegen. Ik heb de tijd genomen voor een rustig ontbijt want je wilt niet halverwege je maag horen rommelen, toch? Ik heb diep ademgehaald en moed bij elkaar geraapt. Nagels geknipt en een pukkeltje weggewerkt. Heb mezelf toegesproken, gerustgesteld en extra opgelet op de fiets. Ik krijg op zulke momenten altijd het malle idee dat ik niet onderweg moet verongelukken, alsof dat op zo’n dag extra zonde zou zijn. Uiteindelijk heb ik alle goede voornemens weer laten varen omdat ik mijn ‘authentieke ik’ toch het geloofwaardigst speel.

Maar dat is niet de bedoeling, geloof ik, dat je dat uit de doeken doet. Hoewel dat inhoudelijk een goed antwoord op de vraag zou zijn, hoor je dat voor jezelf te houden. Dus dat deed ik.

Wordt vervolgd.

Onaardig

De blauwpaarse jurk staat haar prachtig, haar glimmende schoenen passen er perfect bij. Haar witte haren zijn vers gekapt, haar bril modern. Ze houdt van mooi. Mooie spulletjes, mooie boeken, mooie verhalen. Haar stem kraakt en je kan horen dat spreken haar moeite kost. Alleen haar stem verraadt haar echte leeftijd. Van de Eerste Wereldoorlog kan ze zich net niets herinneren. Van vlak daarna weet ze alles nog.

We mogen elkaar. Ze vindt me jong en knap. Hoewel ik dat zelden hoor, geloof ik haar toch maar. “Die nieuwe verzorgster vindt me niet aardig” mort ze. Ik verdedig de verzorgster flauwtjes. “Echt waar, ze zei… kunt U niet wat aardiger zijn?” knarst ze. “Maar ik weet wel hoe het komt, hoor. Het is m’n stem, die maakt mij onaardig. De kleinzoon van mijn hulp denkt dat ik een heks ben vanwege die stem.” We lachen samen om de bezem die ze in de kast heeft staan. Tja, hoe je klinkt hangt nogal sterk samen met je imago, ook op haar leeftijd. Ze heeft er iets van gezegd. “Want die verzorgster kan toch zien dat ik geen harige wrat op mijn neus heb.” Ze wrijft even over het puntje.

Peuter

Toen ik mijn spraak verloor was ik moeder van een baby en een kleuter. De kleuter was zeer taalvaardig. Ze maakte zinnen waar ik jaloers op was, articuleerde als een meester. Kleine ‘kind eigen’ versprekingen losten als vanzelf op. Ik maakte me over haar geen zorgen.

Anders was dat bij de baby. Ik wist maar al te goed dat een goed voorbeeld voor kinderen cruciaal is om een taal te leren. En ik was een voorbeeld van likmevestje! Ik was oprecht bang dat ze net als ik zou gaan klinken. Dat ze (ik weet niet of het bestaat, maar een kind dat bij wolven opgroeit schijnt ook als een wolf te gaan klinken) een soort ‘aangeleerde dysartrie’ zou ontwikkelen. Ik was gelukkig niet als enige verantwoordelijk voor het taalaanbod. Goddank had ze nog een moeder (ja, ze hebben er twee!) en een grote zus, vriendjes en vriendinnetjes met communicerende familie en een kinderdagverblijf. De voorliefde voor luisterboeken kwam met de paplepel. Ik werd zelf gelukkig ook steeds vaardiger.

Maar de baby werd een peuter en ze sprak niet veel. Dag in dag uit liepen we naar de kinderboerderij. “Wat doet de kip?” Ze keek geïnteresseerd, maar zwijgend. Een vrolijk blij kind, maar vaak stil. Ik begon ‘m te knijpen. Ze verwierf de vroege taal langzamer dan haar zus. Maar ergens, toen ze kleuter was, haalde ze alles spontaan dubbel en dwars in. Ik denk achteraf dat ik me voor niets zorgen heb gemaakt. Of misschien heb ik me precies genoeg zorgen gemaakt en heeft ze zelf (én dankzij alle anderen) alles geleerd wat nodig is. Misschien kon zij dwars door de dysartrie heen van me leren omdat ze gewend was aan hoe ik klonk. Ze kent mij niet anders. Inmiddels kakelt ze de oren van ieders hoofd en klinkt ze als een klokje.

Lees hier verder over taalverwerving bij peuters en de rol van hun moeder daarbij (Volkskrant 10 juli 2019).