Tactvol

In mijn ogen ben ik heel vaak heel tactisch. Ik probeer niemand te beledigen, op de juiste ogenblikken mijn mond te houden. Weloverwogen kies ik mijn woorden. Ik kan snotverdrie zó de politiek in. Eerlijk gezegd denk ik niet dat ik nóg tactvoller kan worden.

Maar… ik kom soms behoorlijk tactloos over, omdat mijn boodschap niet aankomt zoals ik hem bedoel. Soms komt dat door mijn timing, dan onderbreek ik iemand, wat nogal brutaal is. Soms geef ik antwoord op een vraag met een eenvoudig ‘nee’. Dat kan overkomen als: hoe durf je dat te vragen! Of ik zeg ‘ja’ en dat klinkt dan blijkbaar als: dat lijkt me nogal wiedes.

Voorbeeld 1: Eens stelde ik uit belangstelling de volgende vraag: “Ga jij nog naar de winkel?” Door mijn houding, mimiek, toon, tempo of -wat dan ook- werd mijn vraag verwijtend ontvangen. Hij klonk als: “Ga jij nou eindelijk eens naar de winkel, of hoe zit dat?”

Voorbeeld 2: Mijn vriendin heeft een appeltaart gebakken. Hij ziet er prachtig uit en hij is heerlijk. Voordat ik haar complimenteer zeg ik: “Weet je wie laatst een lekkere taart heeft gebakken?” Ik benadruk -lekkere- en zie haar blik. Mijn opmerking valt compleet verkeerd. Ik had op z’n minst moeten zeggen: “Weet je wie laatst óók zo’n lekkere taart heeft gebakken?” Of ik had natuurlijk moeten beginnen met een compliment. Impliciet heb ik haar taart gedegradeerd. Het zit ‘m dus niet enkel in de toon, maar zeker ook in de woorden, de volgorde en de intentie.

Volgens mij zijn er een aantal remedies tegen deze ruis. Vragen, vragen, vragen. Checken van de bedoeling is. En soms: Weet wie het zegt.

Afwas

Plons, zeven kopjes in het sop. Ik sta te mokken met een theedoek in mijn hand. Ik had nu ook de familie Knots kunnen kijken! Of op straat kunnen spelen met de buren. “Hoe was het op school?” Het is altijd leuk op school, ik ga graag naar school. “Stom” zeg ik toch. Mijn vader laat een kopje vol theeblaadjes in het water glijden. Stopje eruit, nieuw sopje. Zucht. Ik weet dat hij ook een hekel aan afwassen heeft. Er is nooit een leeg aanrecht. Een oneindige bezigheid.

Om de moed erin te houden humt hij zacht een liedje. Ik ken het van het enige grijsgedraaide cassettebandje in de auto. Zacht zing ik de woorden mee op zijn gehum. Hij bromt wat harder en ik zet een tandje bij. Na het lied vertel ik over de juf en de paaseieren in de letterbak van mijn vriendinnetje. Hij luistert en boent de pannen. Samen verzinnen we quizvragen voor mijn volgende spreekbeurt.

Ik dacht oprecht dat afwassen en school stomme afleidingen van het echte leven waren.

Oogcontact

Waarom zouden wij onszelf beperken? Als je ‘beter’ wilt communiceren krijg je in vrijwel ieder boek, ieder filmpje op Youtube, de tip om oogcontact te maken. Oogcontact is belangrijk. Je maakt een visuele verbinding. Maar oogcontact is vaak ook ingewikkeld. Sommige mensen kunnen makkelijker persoonlijk worden als er oogcontact is, anderen durven zichzelf beter te laten zien als ze niet gevangen zitten in de blik van een ander.

Ik ben zelf voorstander van de totaaltaxatie (nog niet bestaand woord, maar het bekt beter dan de -volledige inspectie-, toch?) Een totaaltaxatie houdt in dat je niet alleen de ander in de ogen kijkt, maar het hele gezicht, de houding, de mimiek, stemgeluid en gespreksinhoud meeneemt in je observatie. En dat je de interpretatie van wat je ziet zo lang mogelijk uitstelt. Je kijkt en luistert zonder oordeel. Soms begrijp je meer als je je niet laat beperken.

Mislukt

Twan Huys weet er inmiddels alles van. Epke, Daphne, Sven bij die wissel… Clarence bij die penalty. Legio ondernemers zijn hen voorgegaan. Gestruikeld. Mislukt. Gefaald.

Als het onbelangrijk is, is falen helemaal niet zo erg. Als je een ei op de grond laat vallen, maar je had eigenlijk toch meer zin in pindakaas… geen probleem… alleen een vieze vloer. Pas als de uitzending, turnonderdeel, de strafschop of het gesprek belangrijk voor je is, wordt falen moeilijk. Komen schaamte, frustratie en emotie om de hoek. Hoe belangrijker, hoe pijnlijker. Als falen moeilijk is, weet ik dus dat ik met belangrijke zaken bezig ben. Het doet ertoe.

Ik faal regelmatig. Als moeder, als echtgenote, als vriendin, als aardklootbewoner, als spreker, als vrijwilligerswerknemer. Op m’n snufferd. En dat is pijnlijk omdat het belangrijk is. Ik vergeet een afspraak, sta met mijn oordeel klaar, loop te drammen, laat me afleiden van -wat ertoe doet-. Ik haal diep adem, probeer moedig te zijn, mijn fouten recht aan te kijken, te fixen wat er te fixen is, mijzelf te vergeven en nooit aan mijn intenties te twijfelen. Er is geen alternatief. Goddank zijn de meeste ‘fouten’ niet fataal maar reparabel, bespreekbaar en leerzaam. Als ik bereid ben te repareren, te bespreken en te leren. Ik ben bereid. Zucht.

Net als Epke, Daphne, Sven, Clarence en Twan.

Een goed gesprek

Een vriendin ploft bij mij op de bank. Zucht. Ze heeft zojuist op haar werk een gesprek gehad met haar leidinggevende. Zucht. “Ik wilde niet dat het een klaaguurtje werd, maar het is me gewoon teveel. Mijn collega is ziek en nu ben ik het haasje dat zowel haar als mijn werk doe. Zucht. En mijn baas maar knikken en luisteren, maar er verandert níets.” Ik luister en knik ook.

“Kwam er iets uit dat gesprek?” vraag ik. Ze foetert en zucht nog even verder. Ze gromt ook en slikt een traan weg. Ik vraag het nog een keer en ze blaast verder stoom af. “Zo’n functioneringsgesprek moet toch ergens toe leiden?” probeer ik hoopvol. “Nee, het was geen functioneringsgesprek, dat hebben ze bij ons afgeschaft. Ze noemen het ‘een goed gesprek’, maar het komt op hetzelfde neer.”

Een goed gesprek?

 

Complimentendag

Vanmorgen sprak ik een man op leeftijd. We spraken over vroeger en paarden. In zijn jonge jaren had een smid hem eens op het paard willen tillen en voordat hij goed en wel zat had de smid het paard een flinke tik op z’n kont gegeven. De kleine jongen was direct over het paard gevlogen. Gelanceerd tot in de greppel. Vervolgens kon hij drie maanden niet op z’n bips zitten. De man vertelde het zo levendig dat ik het voor me zag. Ik zag niet alleen een mager vooroorlogs jongetje met bretels, maar ook het gezicht van de smid en de galop van het paard in de verte. Ik bedankte hem bij het weggaan en zei “het was een mooi verhaal, u kunt prachtig vertellen.” “Tja” grinnikte hij, “Ik krijg nooit een compliment omdat ik zo fijn kan luisteren. Was ik teveel aan het woord?”

Minister van Communicatiezaken

Binnenkort start een nieuw televisieprogramma. ‘De Minister van Gehandicaptenzaken’. Mooi initiatief van Lucille Werner. Zie hieronder de eerste regels van de vacature.

Wie zoeken wij?

Iedereen -met of zonder handicap- kan solliciteren voor deze functie.

We zoeken een minister die wil verbinden. Iemand die uit het hart spreekt en gelooft in gelijke kansen. Gedreven om te slagen. Een inspirator, |een goede spreker| en een krachtige vertegenwoordiger.

Ai… Niet dat ik ooit de functie van minister heb geambieerd, hoor. Ik weet niet alleen waar mijn beperkingen liggen, ik ken ook mijn ambities. Maar voor de functie van minister moet je een ‘goede spreker’ zijn. Natuurlijk moet een minister een goede spreker zijn, dat lijkt me een basisvoorwaarde. Maar…we zijn met ongeveer 600.000 mensen voor wie communicatie niet vanzelfsprekend is. Mag dan werkelijk iedereen solliciteren op deze functie behalve als je TOS hebt, Afasie, Dysartrie, als je stottert, lispelt, hakkelt of stamelt? Maak je geen kans als een computer jouw woorden uitspreekt? Lijkt me niet.

Ben ik een goede spreker? Ik ben verstaanbaar. Ik spreek. Ik zeg soms zinnige dingen. Ik luister. Ik twijfel. Vandaag ploeter ik dus op een sollicitatiebrief.  Nee hoor, ik wil nog steeds geen minister worden, maar een goede minister heeft volgens mij een denktank nodig die gevormd wordt door een kleurrijk gezelschap. En in die denktank zou ik maar wat graag plaatsnemen. Wordt vervolgd.

De vacature voor Minister van Gehandicaptenzaken staat  nog open tot 24 maart 2019.

Blijf bij de feiten

Mevrouw Swart komt bij mij in de bibliotheek. Ze levert een stapeltje boeken in en speurt met een gekanteld hoofd naar nieuwe titels. Tevreden met haar vondsten komt ze naast mij en de computer zitten. We babbelen wat. Over Ajax en die man die ….hoe heet ie ook al weer…ach, laat maar zitten. De titel van het eerste boek wordt door de computer herkend. “Deze heeft U al eens gehad, mevrouw Swart.” Er zijn leners die graag boeken herlezen, maar zij houdt er niet van. “Gehad?” Ze trekt er een zuur gezicht bij. “Dat vind ik nou zo’n lelijk woord; gehad!” Oké, ik doe een tweede poging. “Dit boek heeft U al gelezen.” Mis, haar gezicht wordt zuurder en de frons boven haar ogen dieper. “Jij wéét niet of ik dat boek al eens gelezen heb!” Ze verheft haar stem en buigt naar me toe. “Jij weet hoogstens dat ik het een keer geleend heb, verder niets! Je moet je houden bij de feiten!” Mopperend stopt ze de boeken in haar tas. Allemaal.

Tjonge, ingewikkeld hoor, communicatie.

Passen en meten

In de Volkskrant van 21 februari 2019 schrijft Maikel Kuijpers (Universiteit Leiden ) over leren. Lees het stuk hier, als je wilt.

Hij laat twee groepen studenten een puzzel oplossen. “Eén groep moet daarbij vooral cognitieve vaardigheden aanspreken, de ‘wij-zijn-ons-brein’-groep, en mag slechts één poging ondernemen de puzzel te leggen. De andere groep mag zoveel passen en meten als ze willen.”

De groep die kan uitproberen met de stukken lost de puzzel het eerst op. Het denken vindt niet alléén in onze hersenen plaats.

Het zijn de dingen die mede bepalen waarover en hoe we denken. Tijdens het schuiven worden ideeën en kennis gecreëerd.

Zo werkt het voor mij ook als het gaat om leren communiceren. Eindeloos ervaringen verzamelen. Passen en missen. Dat vergroot het inzicht en daarmee word ik steeds vaardiger.

Een ouwehoertje

Ik geef een nieuwe gesprekspartner de gelegenheid om aan mijn geluid te wennen. In het eerste contact zeg ik dus iets onbelangrijks. Een ouwehoertje. Geneuzel. Ik maak een babbeltje. Ik begin bijvoorbeeld met de nieuwe tandarts te praten op weg naar de behandelkamer. Een luchtig kletspraatje over mijn fiets, het tijdschrift waar ik net in verdiept was, haar mooie schoenen. Ik geef haar de tijd om aan de vorm van onze conversatie te wennen voordat de inhoud belangrijk is. Voordat ik met mijn mond vol haakjes en boortjes lig, maak ik haar bewust dat onze communicatie anders is. Ik vraag impliciet haar volledige aandacht.

Het is een trucje waar ik veel plezier van heb.