U

Ik zeg bijna nooit meer ‘U’. Vroeger wel. Mijn opa was een U. De melkboer en de dokter waren U en ik geloof dat mijn juf Cuni zelfs een U was. Dat was beleefd, netjes en respectvol. Maar ‘U’ schept ook afstand. Als ik met ‘U’ word aangesproken dan klinkt dat minder direct, dan gaat het over een mevrouw die ik dan toevallig ben. Als ik met ‘Je’ word aangesproken gaat het over mij. Als persoon.

Ik spreek tegenwoordig bijna iedereen met ‘Je’ aan. Jong, oud, de agent en zelfs de dokter. Ik wil geen afstand. Ik wil dichtbij. Ik voel me geen U, ik ben een Je. Als jij dan ook een Je bent, dan kunnen we elkaar beter begrijpen. Dan zijn we gelijkwaardiger.

Op een dag ben ik doktoren gaan tutoyeren. Dat was de dag dat de dokter en ik elkaar niet begrepen. Als vanzelf verving ik U door Je. In het gesprek zat zoveel ruis en ongelijkwaardigheid dat ik U moeiteloos verving. Het was in mijn grootste belang dat de dokter en ik elkaar begrepen en dus moest ik de afstand zo klein mogelijk te maken. En dat bevalt me nog altijd prima.

Maar die Engelstaligen hebben dat toch maar mooi geregeld met hun ‘You’.