Mag ik zitten

Ik hoef mij niet meer te haasten om een plek te bemachtigen in de trein. Ik dring mijzelf niet meer tussen de duwers en trekkers bij de deur. Dus kom ik als laatste binnen, speur de coupé af naar het allerlaatste plekje of ik vraag luid en duidelijk: “Zou ik mogen zitten? Ik kan niet lang staan.” Omdat dat heel geloofwaardig klinkt springt er altijd wel iemand op. Gisteren trok een moeder haar kleuter bij het raampje vandaan, op schoot. Het kind, wiens plek ik ontnomen had, nam mij dat niet in dank af. De moeder bluste dat liefdevol af met een krentenbol. Ik bedankte het kind, glimlachte even naar de moeder en we denderden voort.

Maar toen stopte de trein op een station waar wél mensen vandaan wilden, maar niemand uitstapte. Een grijs bestokt echtpaar schuifelde door ons treinstel. Iedereen kon zien dat twee van ons moesten staan, slechts een handjevol zag het echt. De moeder had net haar aandeel geleverd voor een krentenbol. Die mocht dus blijven zitten. Het merendeel van de reizigers tuurde op z’n scherm en merkte de kwestie niet eens op. De senioren vroegen niets, maar keken een uitverkorene recht aan. Mij! Ik kan wel staan, maar niet zolang. En hoe leggen we dat uit aan de kleuter? Dus bleef ik zitten en probeerde ongemakkelijk de gerimpelde blik te ontwijken. Ik keek een beetje hulpeloos naar de moeder.

Het kind met de wangen vol krentenbol kon trots zijn op zijn moeder. Ze porde twee studenten met waszak net zolang tot ze de witte dopjes uit hun oren haalden. Ze sommeerden hen op te staan. “Kom op heren, jullie kunnen staan!” En dat deden ze.

Ik denk er nog een tijdje over na. Zal ik zelf porren de volgende keer?