Kleertjes

Er kwam een meisje de bus in gestruikeld. Vier grote tassen van dure kledingzaken maakten het haar onmogelijk om in een rechte lijn naar achter te lopen. Daar vond ze haar vriendin, maar ze hadden ook volle zussen kunnen zijn. Zelfde kapsel, zelfde giechel. Drie kussen halverwege de wangen en de bus zette onze reis voort.

“Hoe is het met Wes?”

“Uit, al eeuwen. Ik trok dat Limburgs écht niet meer, joh, maar dan ook écht echt niet. Hij had het steeds over Ons Mam!  Ik moest ook steeds denken aan die jongen uit Groningen, je weet wel, ach hoe heet ie… met een D. Ken je die nog? Die trok ik ook na drie weken niet meer. Ze moeten gewoon normaal praten, anders kan ik er niks mee.”

Over Wes werd vermoedelijk nooit meer gesproken. Er zou nooit meer gezocht worden naar de naam van D. uit Groningen. Tot het eindstation bewonderden ze kledingstukjes uit de tassen. Ik pakte m’n boek. Miniscule kleertjes, daar kan ik niks mee. Maar dan ook écht echt niks.