We zijn allemaal moe. Maar de één net ietsje meer dan de ander. “Lieverd, wil jij even thee zetten?” Ze staat op, zet water op en kruipt terug op de bank. Ik hoor de waterkoker afslaan en kijk haar aan. Ze negeert de klik van de waterkoker of mij. “Mag ik muntthee?” vraag ik. Zuchtend sjokt ze naar de keuken. Ze zet een kop heet water voor m’n neus. Weer een zucht. Er hangt een zakje earl grey in. Dat hangt er al een tijdje omdat ze vergeefs op jacht is geweest naar vergeten paaseitjes. Het lijkt wel koffie. Mmmm, ik onderdruk een zucht.
“Ik wilde muntthee”.
“Niet waar, je zei: mag ik m’n thee”
Ik herkauw: “m’n thee, muntthee”. Geen speld tussen te krijgen. Of had ze gewoon geen zin om haar schoenen aan te doen om achter in de tuin takjes munt te plukken? We zullen het nooit weten. Converseren met zuchtende pubers; ik moet nog veel leren. Maar ik weet wél waar de paaseitjes liggen.