Slecht nieuws

Ooit is met mij een heel goed slecht-nieuws gesprek gevoerd. Het was de dag dat ik hoorde dat ik kanker had. Ik denk vaak terug aan dat gesprek. Niet met buikpijn, maar aan de schoonheid ervan. Om te begrijpen wat ik bedoel moeten we het gesprek uit elkaar halen.

Het Gesprek (+) en de Boodschap(-).

Ik denk dat de arts die verdeling ook had gemaakt. Zij was niet verantwoordelijk voor de Boodschap. Voor het gesprek nam zij volledig de verantwoordelijkheid. We moesten wachten in een kamertje zonder daglicht. Het duurde een tijdje. Omdat we het onheil voelden naderen duurde het in onze beleving veel te lang. De dokter kwam binnen met een verpleegkundige. Ze bood haar excuses aan voor het wachten. “Ik neem voor iedereen de tijd die nodig is” sprak ze. Daarmee werd de haast die vaak in de spreekkamer hangt onmiddellijk verdreven. We zaten dicht bij elkaar. In mijn herinnering zie ik geen computer op tafel staan. Ze bracht, volgens het boekje, de Boodschap. Eerlijk, rechtstreeks, duidelijk. Niet verholen in mooie verzachtende woorden. Er werd gesproken, maar daar kan ik mij inhoudelijk weinig van herinneren. Denken stopte. Tot het moment dat de dokter haar hand op mijn onderarm legde. “Er is werk te doen” zei ze. Of het door haar aanraking of haar woorden kwam weet ik niet. Maar ineens kreeg de Boodschap een kader waarmee ik iets kon. Er was werk aan de winkel. Ik kon weer luisteren en meedenken. Begrijpen en beslissen.

Voordat de dokter de kamer verliet gaf ik haar een hand. “Bedankt dat u het mij op deze manier vertelde”.