De Duitser

Ik kom een oudere mevrouw halen voor een handwerkuurtje. We kennen elkaar nog niet en ik geef haar een hand. Ik tover een vriendelijke blik op mijn gezicht en stel me voor. Ze kijkt boos. “Ben jij een Duitser?”, vraagt ze achterdochtig. Ik ontken en vraag haar naar haar breiwerk. “Nee, zeg eens eerlijk, jij bent een Duitser, waar of niet?” herhaalt ze. Dat had ik even niet goed ingeschat. Dit is belangrijk voor haar.  Ze is geenszins van plan met mij mee te gaan. “Je klinkt als een Duitser”.

Aha! Er is, op basis van mijn spraak, wel eens gedacht dat ik dronken was, dat ik een verdoving bij de tandarts had gekregen, dat ik doof was. Ik ben nog niet eerder voor een Duitser aangezien. Hoe moet ik haar overtuigen dat ik niet de vijand ben. Ik geef haar een compliment: “U had snel door dat ik een beetje anders klink! Klopt! Ik was vroeger écht niet goed in Duits. Ik ben een echte Nimweegse, hoor!” En dan is het goed. De angel is eruit.

Breiwerk mee. Insteken, omslaan, doorhalen en je niet uit het veld laten slaan.