Afwas

Plons, zeven kopjes in het sop. Ik sta te mokken met een theedoek in mijn hand. Ik had nu ook de familie Knots kunnen kijken! Of op straat kunnen spelen met de buren. “Hoe was het op school?” Het is altijd leuk op school, ik ga graag naar school. “Stom” zeg ik toch. Mijn vader laat een kopje vol theeblaadjes in het water glijden. Stopje eruit, nieuw sopje. Zucht. Ik weet dat hij ook een hekel aan afwassen heeft. Er is nooit een leeg aanrecht. Een oneindige bezigheid.

Om de moed erin te houden humt hij zacht een liedje. Ik ken het van het enige grijsgedraaide cassettebandje in de auto. Zacht zing ik de woorden mee op zijn gehum. Hij bromt wat harder en ik zet een tandje bij. Na het lied vertel ik over de juf en de paaseieren in de letterbak van mijn vriendinnetje. Hij luistert en boent de pannen. Samen verzinnen we quizvragen voor mijn volgende spreekbeurt.

Ik dacht oprecht dat afwassen en school stomme afleidingen van het echte leven waren.